Ik weet nog heel goed dat we op vrijdagmiddag altijd de skelter mee mochten nemen.
Een zin uit een manuscript over een bewogen jeugd. Het hoofdstuk ervoor ging over een incident op het schoolplein, bezien vanuit de negenjarige hoofdpersoon.
Door het zo te zeggen, ‘ik weet nog heel goed dat’, schiet je als lezer naar de volwassen versie van de jongen, naar de man die hij geworden is, de schrijver met wie ik het manuscript besprak. Je kijkt dan door een andere camera.
Dat kan een keus zijn, en niets is goed of fout, maar wees je ervan bewust. Wil je wél bij dat jochie blijven, dan kun je bijvoorbeeld zeggen:
Op vrijdagmiddag mochten we altijd de skelter meenemen.
Als je het zo zegt, blijft je lezer dichter bij die jongen. Dan ziet-ie zo’n kind voor zich, hoort-ie hem terug naar school scheuren en ruikt-ie de gekookte aardappels van de stamppot tussen de middag.
Twee voorbeelden van ik-perspectief, maar wel vanuit verschillende camerastandpunten. Zo leg ik het vaak uit aan de auteurs die ik begeleid.
Eerlijk gezegd weet ik het fijne niet van perspectief, het is best een complex onderwerp. Meer hierover lees je bijvoorbeeld bij Schrijfvis, Lucia van den Brink of Marja Duin.
Vooral bij fictie is het van belang dat je het juiste perspectief kiest en dat het ‘klopt’, geloofwaardig is. Ik begeleid alleen non-fictie, maar ook daar is het zinvol om je af te vragen: waar staat de camera, wat registreert die en sluit dat aan bij wat ik hier wil zeggen?
Zet ‘m op! En heb je ons gratis ebook Vijf vette valkuilen bij het schrijven van je businessboek al?